1

Looft, looft den HEER’, Dien onbedwongen,
Een nieuw gezang zij toegezongen,
In ’t midden Zijner gunstelingen,
Die Hem ter ere zingen.
Dat Israël met blijden klank,
Zijn milden Schepper loov’ en dank’;
Dat Sions kroost met lofgejuich,
Zich voor zijn Koning buig’.

2

Laat d’ ijverige tempelreien
Op fluiten ’s Hoogsten Naam verbreien;
Hun psalmgezangen vrolijk paren,
Met trommelen en snaren;
Nu God met lust Zijn ogen slaat
Op Jakobs uitverkoren zaad;
Zachtmoedigen Zijn gunst betoont,
En hen met heil bekroont.

3

Op ’t heuglijkst zien Zijn gunstgenoten,
Door ’t heilsieraad hun eer vergroten;
Dies mogen zij van blijdschap springen,
En op hun legers zingen.
Het lied, gewijd aan ’s HEEREN lof,
Die hoger rijst dan ’t hemelhof,
Vervult hun keel; hun hand aanvaardt
Een scherp tweesnijdend zwaard.

4

Dus wil d’ Almachtig’, op hun smeken,
Door hen zich aan de heid’nen wreken;
Door hen de wreev’le volken straffen,
Elk loon naar werk verschaffen;
Hun koningen in ketens slaan;
Hun groten doen in boeien gaan,
En ’t recht, gelijk ’t beschreven staat,
Volvoeren naar Zijn raad.

5

Zo zal de heerlijkheid der vromen
Op ’t luisterrijkst tevoorschijn komen;
Zo schenkt Gods goedheid hun begeren.
Lof zij den HEERder heren!

WDogMQpUOiBQc2FsbSAxNDk6MQpNOiBDCkw6IDEvNApDOiBkb3Jpc2NoClM6IMKpIDIwMjQgLSBsaXR1cmdpZS5udQpROiAxNDAKJSVNSURJIHByb2dyYW0gMTYKZDIgYyBCIEEyIGMyIGQgYyBCMiBBMiB6MiB8Cnc6TG9vZnQsIGxvb2Z0IGRlbiBIRUVS4oCZLCBEaWVuIG9uLWJlLWR3b24tZ2VuLA0KQTIgQiBjIGQyIEEyIGMgYyBCMiBBMiB6MiB8Cnc6RWVuIG5pZXV3IGdlLXphbmcgemlqIHRvZS1nZS16b24tZ2VuLA0KQTIgYzIgQjIgQSBjIEIgQSBHMiBGIEAgfAp3OkluIOKAmXR+bWlkLWRlbiBaaWotbmVyIGd1bi1zdGUtbGluLWdlbiwNCkEgX0IgQSBHIEYgRTIgRDIgejIgfAp3OkRpZSBIZW0gdGVyIGUtcmUgemluLWdlbi4NCkQgRCBBMiBBIEYgRyBHIEEyIHoyIHwKdzpEYXQgSXMtcmEtw6tsIG1ldCBibGlqLWRlbiBrbGFuaywNCkQgRCBBMiBBIEYgRyBHIEEyIHoyIHwKdzpaaWpuIG1pbC1kZW4gU2NoZXAtcGVyIGxvb3bigJkgZW4gZGFua+KAmTsNCkYyIEcgQSBjIEIgQTIgRzIgRiBAIHwKdzpEYXQgU2ktb25zIGtyb29zdCBtZXQgbG9mLWdlLWp1aWNoLA0KX0IgQSBHIEYyIEUyIEQyIHoyIHxdCnc6WmljaCB2b29yIHppam4gS28tbmluZyBidWln4oCZLgo=

Onberijmde versie Psalm 149:1-9 (HSV) Bijbelvertaling aanpassen

  1. Halleluja!
    Zing voor de HEERE een nieuw lied,
    Zijn lof zij in de gemeente van Zijn gunstelingen.
  2. Laat Israël zich verblijden in zijn Maker,
    laten de kinderen van Sion zich verheugen over hun Koning.
  3. Laten zij Zijn Naam loven in reidans,
    voor Hem psalmen zingen met tamboerijn en harp.
  4. Want de HEERE is Zijn volk goedgezind,
    Hij zal de zachtmoedigen aanzien geven met heil.
  5. Laten Zijn gunstelingen om die eer opspringen van vreugde,
    laten zij vrolijk zingen op hun slaapplaatsen.
  6. Gods lofzangen klinken uit hun mond,
    een tweesnijdend zwaard is in hun hand,
  7. om wraak te oefenen over de heidenvolken,
    bestraffingen over de natiën,
  8. om hun koningen te binden met ketenen
    en hun aanzienlijken met ijzeren boeien,
  9. om het beschreven recht aan hen te voltrekken.
    Dát zal de glorie van al Zijn gunstelingen zijn.
    Halleluja!

Dichter:

Onberijmd: Onbekend, berijmd: Genootschap Laus Deo, Salus Populo

Samenvatting:

Dit loflied is een aansporing om God te loven vanwege Zijn goedgunstigheid voor Zijn volk.

Te zingen bij:

Deze website is nog in ontwikkeling

Momenteel is deze website in bèta-versie beschikbaar. U kunt al wel gebruik maken van deze website. In de komende maanden worden moeilijke en verouderde woorden in de klassieke liturgische formulieren voorzien van uitleg. Help mee en ondersteun deze werkzaamheden.

Psalmen: 150 van 150
Formulieren: 0 van 8
Instrumentorgel
Zangwijzeritmisch
Snelheid100M50
BijbelvertalingHSV
Tekst17