1

Hoe vrees’lijk groeit, o God,
Het saâmgezworen rot,
Dergenen, die mij drukken!
Zij maken niet alleen
Den opstand algemeen,
Om mij mijn kroon ’t ontrukken,
Maar velen doen van mij,
Hoe bitter ik ook lij’,
Nog deze smaadtaal horen:
“God zal hem nu niet meer
Verlossen als weleer;
Hem is geen heil beschoren!”

2

Maar, trouwe God, Gij zijt
Het schild, dat mij bevrijdt,
Mijn eer, mijn vast betrouwen;
Op U vest ik het oog;
Gij heft mijn hoofd omhoog,
En doet m’ Uw gunst aanschouwen.
’k Riep God niet vrucht’loos aan;
Hij wil mij niet versmaân.
In al mijn tegenheden;
Hij zag van Sion neer,
De woonplaats van Zijn eer,
En hoorde mijn gebeden.

3

Ik lag en sliep gerust,
Van ’s HEEREN trouw bewust,
Tot ik verfrist ontwaakte;
Want God was aan mijn zij’;
Hij ondersteunde mij
In ’t leed, dat mij genaakte.
Ik zal, vol heldenmoed,
Daar mij Zijn hand behoedt,
Tienduizenden niet vrezen;
Schoon ik, van alle kant,
Geweldig aangerand
En fel geprangd moog’ wezen.

4

Sta op, verlos mij, HEER’.
Gij hebt, o God, weleer
Getoond voor mij te waken,
Mijn haters onderdrukt,
En mij ’t gevaar ontrukt;
Gij sloegt hen op de kaken,
Verbrekend onverwacht
Hun tanden door Uw macht;
’k Heb d’ overhand verkregen!
Gij, HEER’, alleen, Gij zijt
Verwinnaar in den strijd,
En geeft Uw volk den zegen.

WDogMQpUOiBQc2FsbSAzOjEKTTogQwpMOiAxLzQKQzogaW9uaXNjaApTOiDCqSAyMDI0IC0gbGl0dXJnaWUubnUKUTogMTQwCiUlTUlESSBwcm9ncmFtIDE2Cks6IEQKRDIgQTIgQTIgQiBjIGQyIHoyIHwKdzpIb2UgdnJlZXPigJktbGlqayBncm9laXQsIG8gR29kLA0KZDIgYyBCIEEgXkcgQTIgejIgfAp3OkhldCBzYcOibS1nZS16d28tcmVuIHJvdCwNCkYyIEYgRCBHIEYgRTIgRDIgejIgfAp3OkRlci1nZS1uZW4sIGRpZSBtaWogZHJ1ay1rZW4hDQpBMiBBIEIgQSBHIEYyIHoyIHwKdzpaaWogbWEta2VuIG5pZXQgYWwtbGVlbg0KRjIgQSBBIEcgRiBFMiB6MiB8Cnc6RGVuIG9wLXN0YW5kIGFsLWdlLW1lZW4sDQpGMiBHIEYgRCBGIEUyIEQyIHoyIHwKdzpPbSBtaWogbWlqbiBrcm9vbiDigJl0fm9udC1ydWsta2VuLA0KRDIgRCBFIEYgXkcgQTIgejIgfAp3Ok1hYXIgdmUtbGVuIGRvZW4gdmFuIG1paiwNCkEyIEIgYyBkIEIgQTIgejIgfAp3OkhvZSBiaXQtdGVyIGlrIG9vayBsaWrigJksDQpBMiBBIEEgQiBBIEcyIEYyIHoyIHwKdzpOb2cgZGUtemUgc21hYWQtdGFhbCBoby1yZW46DQpEMiBGIEEgQSBeRyBBMiB6MiB8Cnc64oCcR29kIHphbCBoZW0gbnUgbmlldCBtZWVyDQpBMiBCIGQgZCBjIGQyIHoyIHwKdzpWZXItbG9zLXNlbiBhbHMgd2VsLWVlcjsNCmQyIEIgQSBHIEYgRTIgRDIgejIgfF0KdzpIZW0gaXMgZ2VlbiBoZWlsIGJlLXNjaG8tcmVuIeKAnQo=

Onberijmde versie Psalm 3:1-9 (HSV) Bijbelvertaling aanpassen

  1. Een psalm van David, toen hij vluchtte voor zijn zoon Absalom.
  2. HEERE, hoe talrijk zijn mijn tegenstanders;
    velen staan tegen mij op.
  3. Velen zeggen van mijn ziel:
    Hij heeft geen heil bij God.
  4. U echter, HEERE, bent een schild voor mij,
    mijn eer; U heft mijn hoofd omhoog.
  5. Met mijn stem riep ik tot de HEERE,
    en Hij verhoorde mij vanaf Zijn heilige berg.
  6. Ik lag neer en sliep; ik ontwaakte,
    want de HEERE ondersteunde mij.
  7. Ik vrees niet voor tienduizenden van het volk,
    die zich aan alle kanten tegen mij opstellen.
  8. Sta op, HEERE,
    verlos mij, mijn God,
    want U hebt al mijn vijanden op de kaak geslagen,
    de tanden van de goddelozen hebt U stukgebroken.
  9. Het heil is van de HEERE;
    Uw zegen is over Uw volk.

Dichter:

Onberijmd: David, berijmd: Johannes Eusebius Voet

Samenvatting:

Een psalm van David, naar aanleiding van de opstand onder leiding van zijn zoon Absalom. Hij is op de vlucht en bid om Goddelijke bescherming.

Te zingen bij:

Deze website is nog in ontwikkeling

Momenteel is deze website in bèta-versie beschikbaar. U kunt al wel gebruik maken van deze website. In de komende maanden worden moeilijke en verouderde woorden in de klassieke liturgische formulieren voorzien van uitleg. Help mee en ondersteun deze werkzaamheden.

Psalmen: 150 van 150
Formulieren: 0 van 8
Instrumentorgel
Zangwijzeritmisch
Snelheid100M50
BijbelvertalingHSV
Tekst17