1

Genâ, o God, genâ, hoor mijn gebed.
Verschoon mij toch naar Uw barmhartigheden.
Delg uit mijn schuld, vergeef mijn overtreden:
Uw goedheid wordt noch paal, noch perk gezet.
Ai, was mij wel van ongerechtigheid;
Mijn schuld is zwaar, ik heb Uw wet geschonden;
Zie mijn berouw, hoor, hoe een boet’ling pleit,
En reinig mij van al mijn vuile zonden.

2

Want ik gevoel de grootheid van mijn kwaad;
Mijn zonde zie ’k mij steeds voor ogen zweven.
’k Heb tegen U, ja U alleen, misdreven.
Uw wil en wet, hoe heilig, stout versmaad,
Ik heb gedaan, wat kwaad was in Uw oog;
Dies ben ik, HEER’, Uw gramschap dubbel waardig!
’k Erken mijn schuld, die U tot straf bewoog.
Uw doen is rein, Uw vonnis gans rechtvaardig.

3

’t Is niet alleen dit kwaad, dat roept om straf;
Neen, ’k ben in ongerechtigheid geboren.
Mijn zonde maakt mij ’t voorwerp van Uw toren,
Reeds van het uur van mijn ontvang’nis af.
Zie, Gij hebt lust tot waarheid in ’t gemoed;
Gij, HEER’, Die weet al wat ik heb misdreven;
Gij, die mijn geest met wijsheid hadt gevoed,
En in mijn ziel Uw Godd’lijk licht gegeven.

4

Ontzondig mij met hysop, en mijn ziel,
Nu gans melaats, zal rein zijn en genezen.
Was mij geheel, zo zal ik witter wezen,
Dan sneeuw, die vers op ’t aardrijk nederviel.
Ai, geef mij weer gewenste zielevreugd;
Laat uit Uw mond mij stof tot blijdschap horen;
Zo wordt opnieuw ’t verbrijzeld hart verheugd,
En in mijn geest de ware rust herboren.

WDogMQpUOiBQc2FsbSA1MToxCk06IEMKTDogMS80CkM6IHBocnlnaXNjaApTOiDCqSAyMDI0IC0gbGl0dXJnaWUubnUKUTogMTQwCiUlTUlESSBwcm9ncmFtIDE2CkUyIEcgRyBBMiBFMiBHIEcgRDIgRjIgRTIgejIgfAp3OkdlLW7DoiwgbyBHb2QsIGdlLW7DoiwgaG9vciBtaWpuIGdlLWJlZC4KRTIgRSBEIEMyIEUyIEUgRiBHIEEgXkcyIEEyIHoyIHwKdzpWZXItc2Nob29uIG1paiB0b2NoIG5hYXIgVXcgYmFybS1oYXItdGlnLWhlLWRlbi4KQTIgRiBGIEUyIEMyIEQgRSBGIEUgRDIgQzIgejIgfAp3OkRlbGcgdWl0IG1pam4gc2NodWxkLCB2ZXItZ2VlZiBtaWpuIG8tdmVyLXRyZS1kZW46CkUyIEcgQSBCMiBHMiBBIGMgQiBCIEEyIHoyIHwKdzpVdyBnb2VkLWhlaWQgd29yZHQgbm9jaCBwYWFsLCBub2NoIHBlcmsgZ2UtemV0LgpBMiBBIEEgRzIgRTIgQSBBIEcyIEYyIEUyIHoyIHwKdzpBaSwgd2FzIG1paiB3ZWwgdmFuIG9uLWdlLXJlY2gtdGlnLWhlaWQ7CkEyIEEgQiBjMiBBMiBHIEUgRiBHIEEyIEUyIHoyIHwKdzpNaWpuIHNjaHVsZCBpcyB6d2FhciwgaWsgaGViIFV3IHdldCBnZS1zY2hvbi1kZW47CkUyIEYgRCBFMiBDMiBEIEUgRjIgRDIgRTIgejIgfAp3OlppZSBtaWpuIGJlLXJvdXcsIGhvb3IsIGhvZSBlZW4gYm9ldOKAmS1saW5nIHBsZWl0LApBMiBHIEcgQTIgYzIgYyBCIEEgRyBGMiBFMiB6MiB8XQp3OkVuIHJlaS1uaWcgbWlqIHZhbiBhbCBtaWpuIHZ1aS1sZSB6b24tZGVuLgo=

Onberijmde versie Psalm 51:1-20 (HSV) Bijbelvertaling aanpassen

  1. Een psalm van David, voor de koorleider;
  2. Wees mij genadig, o God, overeenkomstig Uw goedertierenheid,
    delg mijn overtreding uit overeenkomstig Uw grote barmhartigheid.
  3. Was mij schoon van mijn ongerechtigheid,
    reinig mij van mijn zonde.
  4. Want ík ken mijn overtredingen,
    mijn zonde staat mij voortdurend voor ogen.
  5. Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd,
    ik heb gedaan wat kwaad is in Uw ogen,
    zodat U rechtvaardig bent wanneer U rechtspreekt
    en rein bent wanneer U oordeelt.
  6. Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren,
    in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen.
  7. Zie, U vindt vreugde in waarheid in het binnenste,
    in het verborgene maakt U mij wijsheid bekend.
  8. Ontzondig mij met hysop, dan zal ik rein zijn,
    was mij, dan zal ik witter zijn dan sneeuw.
  9. Doe mij vreugde en blijdschap horen;
    laat de beenderen zich verheugen die U verbrijzeld hebt.
  10. Verberg Uw aangezicht voor mijn zonden;
    delg al mijn ongerechtigheden uit.
  11. Schep mij een rein hart, o God,
    en vernieuw in mijn binnenste een standvastige geest.
  12. Verwerp mij niet van voor Uw aangezicht
    en neem Uw Heilige Geest niet van mij weg.
  13. Geef mij de vreugde over Uw heil terug,
    ondersteun mij met een geest van vrijmoedigheid.
  14. Dan zal ik overtreders Uw wegen leren
    en zondaars zullen zich tot U bekeren.
  15. Red mij van bloedschulden, o God, God van mijn heil,
    dan zal mijn tong vrolijk zingen van Uw gerechtigheid.
  16. Heere, open mijn lippen;
    dan zal mijn mond Uw lof verkondigen.
  17. Want U vindt geen vreugde in offers, anders zou ik ze brengen;
    in brandoffers schept U geen behagen.
  18. De offers voor God zijn een gebroken geest;
    een verbrijzeld en verslagen hart zult U, o God, niet verachten.
  19. Doe goed aan Sion, naar Uw welbehagen;
    bouw de muren van Jeruzalem op.

Dichter:

Onberijmd: David, berijmd: Johannes Eusebius Voet

Samenvatting:

Boetepsalm van David, nadat de profeet Nathan hem veroordeeld had voor het bedrijven van overspel met Bathseba en het vermoorden van haar echtgenoot (2 Sam. 12:1-14). Omdat deze persoonlijke psalm onderwijzende elementen bevat, kan de psalm ook door individuele gemeenteleden gebruikt worden, om hun eigen zonden te belijden.

Te zingen bij:

Deze website is nog in ontwikkeling

Momenteel is deze website in bèta-versie beschikbaar. U kunt al wel gebruik maken van deze website. In de komende maanden worden moeilijke en verouderde woorden in de klassieke liturgische formulieren voorzien van uitleg. Help mee en ondersteun deze werkzaamheden.

Psalmen: 150 van 150
Formulieren: 0 van 8
Instrumentorgel
Zangwijzeritmisch
Snelheid100M50
BijbelvertalingHSV
Tekst17