1

Ja waarlijk, God is Isrel goed,
Voor hen, die rein zijn van gemoed;
Hoe donker ooit Gods weg moog’ wezen,
Hij ziet in gunst op die Hem vrezen.
Maar ach, hoewel mijn ziel dit weet,
Mijn voeten waren in mijn leed,
Schier uitgeweken, en mijn treên
Van ’t spoor der godsvrucht afgegleên.

2

Ik zag met nijdig’ ogen aan,
Hoe dwazen hier op rozen gaan,
En hoe godd’lozen in hun gangen,
Al veeltijds rust en vreê erlangen.
Zij weten van geen tranenbrood,
Van gene banden tot hun dood;
Hun kracht is fris; zij zijn gezond
Tot op hun laatsten avondstond.

3

Zij weten doorgaans van verdriet
En moeit’, als and’re mensen niet.
Men ziet hen bitt’re smart noch plagen,
Als and’re stervelingen dragen.
Dies zijn zij trots, en doen den waan,
Gelijk een gouden keten aan.
’t Geweld, dat deugd en plicht versmaadt,
Bedekt hen als een praalgewaad.

4

Indien men op hun voorspoed let,
Hun ogen puilen uit van vet;
Hun weelde, wat zij zich beloven,
Gaat hun verbeelding nog te boven,
Zij mergelen de mensen uit,
En spreken trots op roof en buit,
Steeds uit de hoogte van hun macht,
Terwijl hun hart de deugd belacht.

5

Hun mond tast zelfs den hemel aan;
Gods albestuur schijnt hun een waan;
Terwijl hun tong op aarde wandelt;
Geen mens ontziet, maar elk mishandelt;
Daarom keert zich Gods volk hiertoe,
En schrikt, wanneer hun bang te moê,
Het water, daar hun niets gelukt,
Met bekers vol wordt uitgedrukt.

6

Den peinst de ziel; is ’t waar, zou God
Ook weten van mijn droevig lot;
Zou d’ Allerhoogste van mijn klagen
En bitt’re rampen kennis dragen?
Ziet dezen, hoe godd’loos en wreed,
Zijn evenwel bevrijd van leed;
De rust volgt hen op al hun paân,
En hun vermogen groeit steeds aan.

7

Zo heb ik dan vergeefs gestreên,
Mijn hart gezuiverd en gebeên;
Vergeefs heb ik in reine plassen
Van onschuld mijne hand gewassen.
Want al den dag ben ik geplaagd;
Mijn ziel verschrikt, mijn boezem jaagt;
En nooit verscheen er morgenstond,
Waarop ik geen kastijding vond.

8

Zo ik dit zeggen staven zou,
Gewis, dan waar’ ik niet getrouw
Aan ’t waard geslacht van Uwe kind’ren
En zou hun hoop en moed vermind’ren;
Nochtans heb ik met al mijn kracht
De Godsregering overdacht,
Maar ’t was een stuk, dat in mijn oog,
Mij moeilijk viel en veel te hoog.

9

Dit duurde tot ik uit dien drom
Van neev’len ging in ’t heiligdom,
Om met de Godsspraak raad te plegen.
Daar zag ik, op wat gladde wegen
De voorspoed zelfs de bozen leidt;
En hoe G’ in ’t eind hun val bereidt;
Zij storten van den top van eer
In eeuwige verwoesting neer.

10

Hoe worden zij tot ieders schrik
Vernield als in een ogenblik;
Hoe moeten zij het leven enden,
Van angst verteerd in hun ellenden?
Hun weeld’ is als een droom vergaan.
O Heer’, wanneer Gij op zult staan,
Zult Gij hun tonen, onverwacht,
Hoe Gij hun ijdel beeld veracht.

11

Toen ’t zwellend hart met ongeduld
En wrevel’ afgunst werd vervuld,
En ik geprikkeld in mijn nieren,
Om trots mijn drift den toom te vieren,
Was mijn verstand van licht beroofd;
Ik heb Gods waarheid niet geloofd,
Maar was, door mijn verwaanden geest,
Bij U een onvernuftig beest.

12

’k Zal dan gedurig bij U zijn,
In al mijn noden, angst en pijn;
U al mijn liefde waardig schatten,
Wijl Gij mijn rechterhand woudt vatten.
Gij zult mij leiden door Uw raad,
O God, mijn heil, mijn Toeverlaat;
En mij, hiertoe door U bereid,
Opnemen in Uw heerlijkheid.

13

Wien heb ik nevens U omhoog?
Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog,
Op aarde nevens U toch lusten?
Niets is er, waar ik in kan rusten.
Bezwijkt dan ooit, in bitt’re smart
Of bangen nood, mijn vlees en hart,
Zo zult Gij zijn voor mijn gemoed
Mijn rots, mijn deel, mijn eeuwig goed.

14

Wie ver van U de weelde zoekt,
Vergaat eerlang en wordt vervloekt.
Gij roeit hen uit, die afhoereren
En U den trotsen nek toekeren.
Maar ’t is mij goed, mijn zaligst lot,
Nabij te wezen bij mijn God;
’k Vertrouw op Hem geheel en al,
Den HEER’, Wiens werk ik roemen zal.

WDogMQpUOiBQc2FsbSA3MzoxMApNOiBDCkw6IDEvNApDOiBpb25pc2NoClM6IMKpIDIwMjQgLSBsaXR1cmdpZS5udQpROiAxNDAKJSVNSURJIHByb2dyYW0gMTYKSzogRApBMiBCIGQgYyBCMiBBMiBeRyBBMiB6Mgp3OkhvZSB3b3ItZGVuIHppaiB0b3QgaWUtZGVycyBzY2hyaWsNCmQyIGMgQiBkMiBBMiBCIGMgZDIgejIKdzpWZXItbmllbGQgYWxzIGluIGVlbiBvLWdlbi1ibGlrOw0KQTIgQiBCIEEyIEYyIEcgQSBCMiBBMiB6Mgp3OkhvZSBtb2UtdGVuIHppaiBoZXQgbGUtdmVuIGVuLWRlbiwNCkYyIEEgQSBGMiBEMiBHIEYgRTIgRDIgejIKdzpWYW4gYW5nc3QgdmVyLXRlZXJkIGluIGh1biBlbC1sZW4tZGVuPw0KQTIgQiBjIGQgQiBBMiBHMiBGMiB6Mgp3Okh1biB3ZWVsZOKAmSBpcyBhbHMgZWVuIGRyb29tIHZlci1nYWFuLg0KRjIgRyBBIEIyIEEgRyBGMiBFMiB6Mgp3Ok8gSGVlcuKAmSwgd2FuLW5lZXIgR2lqIG9wIHp1bHQgc3RhYW4sDQpBMiBCIGMgQSBkIGMyIEIyIEEyIHoyCnc6WnVsdCBHaWogaHVuIHRvLW5lbiwgb24tdmVyLXdhY2h0LA0KRjIgRyBBIEUgRyBGMiBFMiBEMiB6MnxdCnc6SG9lIEdpaiBodW4gaWotZGVsIGJlZWxkIHZlci1hY2h0Lgo=

Onberijmde versie Psalm 73:1-28 (HSV) Bijbelvertaling aanpassen

  1. Een psalm van Asaf.
    Ja, God is goed voor Israël,
    voor hen die zuiver van hart zijn.
  2. Maar wat mij betreft, mijn voeten waren bijna uitgegleden,
    mijn schreden waren haast uitgeschoten,
  3. want ik was jaloers op de dwazen,
    toen ik de vrede van de goddelozen zag.
  4. Tot aan hun dood zijn er immers geen boeien,
    en hun kracht is fris.
  5. Zij verkeren niet in moeiten, zoals andere stervelingen,
    en worden niet gekweld met andere mensen.
  6. Daarom hangt de hoogmoed hun als een ketting om de nek,
    het geweld bedekt hen als een mantel.
  7. Hun ogen puilen uit van vet,
    zij hebben de inbeeldingen van hun hart overtroffen.
  8. Zij spotten en spreken boosaardig van onderdrukking,
    zij spreken uit de hoogte.
  9. Zij zetten hun mond op tegen de hemel,
    hun tong wandelt honend rond op de aarde.
  10. Daarom kan Gods volk ertoe komen,
    wanneer er een volle beker water voor hen uitgeperst wordt,
  11. dat zij zeggen: Hoe kan God het weten?
    Zou de Allerhoogste er weet van hebben?
  12. Zie, dezen zijn goddeloos,
    toch hebben zij in de wereld rust en vermeerderen hun vermogen.
  13. Ja, voor niets heb ik mijn hart gezuiverd
    en mijn handen in onschuld gewassen.
  14. Want de hele dag word ik gekweld
    en mijn bestraffing is er elke morgen.
  15. Als ik zou zeggen: Ik zal ook zo spreken,
    zie, ik zou ontrouw zijn aan al Uw kinderen.
  16. Toch heb ik nagedacht om dit te kunnen begrijpen,
    maar het was moeite in mijn ogen,
  17. totdat ik Gods heiligdom binnenging
    en op hun einde lette.
  18. Ja, U zet hen op gladde plaatsen,
    U doet hen in verwoesting vallen.
  19. Hoe worden zij in een ogenblik tot een verwoesting!
    Zij worden weggevaagd, komen om door verschrikkingen.
  20. Zoals een droom vervaagt bij het ontwaken,
    zult U, Heere, als U wakker wordt, hun beeld verachten.
  21. Toen mijn hart verbitterd was
    en ik in mijn nieren geprikkeld werd,
  22. hoe onverstandig was ik toen, ik wist niets!
    Ik was een redeloos dier bij U.
  23. Niettemin zal ik voortdurend bij U zijn,
    U hebt mijn rechterhand gegrepen.
  24. U zult mij leiden door Uw raad,
    daarna zult U mij in heerlijkheid opnemen.
  25. Wie heb ik behalve U in de hemel?
    Naast U vind ik nergens vreugde in op de aarde.
  26. Bezwijkt mijn lichaam en mijn hart,
    dan is God de rots van mijn hart
    en voor eeuwig mijn deel.
  27. Want zie, wie zich ver van U houden, zullen omkomen;
    U verdelgt allen die als in hoererij U verlaten.
  28. Maar wat mij betreft, het is voor mij goed dicht bij God te zijn.
    Ik neem mijn toevlucht tot de Heere HEERE,
    om al Uw werken te vertellen.

Dichter:

Onberijmd: Asaf, berijmd: Johannes Eusebius Voet

Samenvatting:

Wijsheidspsalm van Asaf over de aanwezigheid van het kwaad en de heerschappij van het onrecht: waarom gaat het de zondaar voor de wind en moet de rechtvaardige lijden? Het helpt om te zien waar de verschillende levenspaden toe leiden: in Gods nabijheid zijn of ver weg van Hem.

Te zingen bij:

Deze website is nog in ontwikkeling

Momenteel is deze website in bèta-versie beschikbaar. U kunt al wel gebruik maken van deze website. In de komende maanden worden moeilijke en verouderde woorden in de klassieke liturgische formulieren voorzien van uitleg. Help mee en ondersteun deze werkzaamheden.

Psalmen: 150 van 150
Formulieren: 0 van 8
Instrumentorgel
Zangwijzeritmisch
Snelheid100M50
BijbelvertalingHSV
Tekst17