1

Zingt, zingt den lof van ’t Opperwezen.
Welzalig hij, die God blijft vrezen,
En Zijn geboden houdt in waarde!
Zijn zaad zal machtig zijn op aarde;
Zelfs daalt op zijn nakomelingen
Een schat van dierb’re zegeningen.

2

De rijkdom zal zijn huis verzellen;
Bij have zal hij have tellen,
Zijn deugd zal nimmer vruchten missen;
Hem rijst het licht in duisternissen;
Hij toont zich ieders liefde waardig,
Is goed, barmhartig en rechtvaardig.

3

Wel hem, die steeds zich zal erbarmen;
Die van het zijne leent den armen.
Hij schikt naar ’t recht zijn huisbelangen.
Nooit zal hij wank’len in zijn gangen.
Zijn naam, beroemd door zijn bedrijven,
Zal eeuwig in gedacht’nis blijven.

4

Geen kwaad gerucht zal hem ontzetten,
Zijn hart is vast in ’s HEEREN wetten,
Want hij betrouwt op Gods genade;
Hij vreest voor schande, leed noch schade.
Wel ondersteund, zal hij niet wijken,
Tot hij zijn vijand ziet bezwijken.

5

Hij strooit steeds uit aan alle zijden,
En geeft hun mild, die nooddruft lijden.
Zijn recht, hoe dikwijls ook geschonden,
Steunt eeuwig op onwrikb’re gronden.
Zijn hoorn en macht zal God verhogen,
En nimmer zijnen val gedogen.

6

De goddeloze zal dit goede
Van hem aanschouwen, gram te moede,
Met tandgekners zichzelf verteren;
De nijd zal zijne smart vermeren;
Vergeefs wenst hij den val der vromen,
Want nooit zal God dien wens doen komen.

WDogMQpUOiBQc2FsbSAxMTI6NQpNOiBDCkw6IDEvNApDOiBkb3Jpc2NoClM6IMKpIDIwMjQgLSBsaXR1cmdpZS5udQpROiAxNDAKJSVNSURJIHByb2dyYW0gMTYKQTIgYyBCIEEyIEYyIEcgRiBFMiBEMiB6MiB8Cnc6SGlqIHN0cm9vaXQgc3RlZWRzIHVpdCBhYW4gYWwtbGUgemlqLWRlbiwKRjIgRCBFIEYgRyBBIGMgQjIgQTIgejIgfAp3OkVuIGdlZWZ0IGh1biBtaWxkLCBkaWUgbm9vZC1kcnVmdCBsaWotZGVuLgpBMiBfQiBBIEYgRyBBIF9CIEcyIEYyIHoyIHwKdzpaaWpuIHJlY2h0LCBob2UgZGlrLXdpamxzIG9vayBnZS1zY2hvbi1kZW4sCkYyIEcgRiBEIEUgRiBHIEEyIEQyIHoyIHwKdzpTdGV1bnQgZWV1LXdpZyBvcCBvbi13cmlrLWLigJlyZSBncm9uLWRlbi4KZDIgYyBkIEEgQiBjIGQgQjIgQTIgejIgfAp3Olppam4gaG9vcm4gZW4gbWFjaHQgemFsIEdvZCB2ZXItaG8tZ2VuLApBMiBCMiBjMiBBIEYgRyBGIEUyIEQyIHoyIHxdCnc6RW4gbmltLW1lciB6aWotbmVuIHZhbCBnZS1kby1nZW4uCg==

Onberijmde versie Psalm 112:1-10 (HSV) Bijbelvertaling aanpassen

  1. Halleluja!
    Welzalig de man die de HEERE vreest,
    die grote vreugde vindt in Zijn geboden.
  2. Zijn nageslacht zal machtig zijn op aarde,
    het geslacht van de oprechten zal gezegend worden.
  3. In zijn huis zal bezit en rijkdom zijn,
    zijn gerechtigheid houdt voor eeuwig stand.
  4. Voor de oprechten gaat het licht op in de duisternis.
    Hij is genadig en barmhartig en rechtvaardig.
  5. Goed gaat het een man die zich ontfermt en uitleent,
    hij behartigt zijn zaken volgens het recht.
  6. Voorzeker, hij zal voor eeuwig niet wankelen,
    de rechtvaardige zal eeuwig in gedachtenis blijven.
  7. Hij zal voor geen kwaad gerucht vrezen,
    zijn hart is standvastig, hij vertrouwt op de HEERE.
  8. Zijn hart wordt ondersteund, hij zal niet bevreesd zijn,
    totdat hij de val van zijn tegenstanders ziet.
  9. Hij deelt mild uit, hij geeft aan de armen,
    zijn gerechtigheid houdt voor eeuwig stand,
    zijn hoorn zal met eer opgeheven worden.
  10. De goddeloze zal het zien en toornig worden,
    knarsetandend zal hij wegteren.
    Wat de goddelozen verlangen, zal vergaan.

Dichter:

Onberijmd: Onbekend, berijmd: Johannes Eusebius Voet

Samenvatting:

Deze wijsheidspsalm richt zich op het morele karakter van de gelovigen en op de voorrechten die zulke mensen brengen aan zichzelf en anderen.

Deze website is nog in ontwikkeling

Momenteel is deze website in bèta-versie beschikbaar. U kunt al wel gebruik maken van deze website. In de komende maanden worden moeilijke en verouderde woorden in de klassieke liturgische formulieren voorzien van uitleg. Help mee en ondersteun deze werkzaamheden.

Psalmen: 150 van 150
Formulieren: 0 van 8
Instrumentorgel
Zangwijzeritmisch
Snelheid100M50
BijbelvertalingHSV
Tekst17