1

Men heeft mij fel benauwd van jongs af aan.
Zegg’ Isrel nu: men juichte, toen wij vielen.
Men heeft mij reeds van jongs af leed gedaan;
Geen overmacht kon m’ echter ooit vernielen.

2

Men heeft mijn rug door ploegers diep geploegd,
Die hebben wreed hun voren lang getogen,
En smart bij smart tot mijn verderf gevoegd,
Voor ’t kermen doof, en wars van mededogen.

3

De HEER’, die goed, doch ook rechtvaardig is,
Hieuw gunstig af der goddelozen touwen.
Dat smaad hen treff’, en dat hun aanslag miss’;
Drijf hen terug, die Sion rampen brouwen.

4

Maak hen gelijk aan ’t lichtverdorrend gras,
Dat hier en ginds gezien wordt op de daken;
Dat, eer men ’t plukt, alreê verwelkerd was,
Ontbloot van grond om wortels in te maken.

5

Maak z’ als dat gras, waarmee de maaier nooit,
Wanneer hij gaart, de nijv’re hand zal vullen;
Dat in den oogst geen garvenbinders ooit,
Bijeengepakt, in d’ armen dragen zullen.

6

Waarvan ook geen voorbijgaand wandelaar
Ooit zeggen zal: “God will’ uw oogst vermeren,
Dat ’s HEEREN gunst zich met uw arbeid paar’;
Wij zegenen u in den Naam des HEEREN”.

WDogMQpUOiBQc2FsbSAxMjk6MwpNOiBDCkw6IDEvNApDOiBoeXBvLWRvcmlzY2gKUzogwqkgMjAyNCAtIGxpdHVyZ2llLm51ClE6IDE0MAolJU1JREkgcHJvZ3JhbSAxNgpLOiBHCkEyIEEgRyBGMiBFMiBHIEIyIEEyIF5HIEEyIHoyIHwKdzpEZSBIRUVS4oCZLCBkaWUgZ29lZCwgZG9jaCBvb2sgcmVjaHQtdmFhci1kaWcgaXMsCkIyIGQgYyBCMiBBMiBCIGMgQSBCIEEyIEcyIHoyIHwKdzpIaWV1dyBndW4tc3RpZyBhZiBkZXIgZ29kLWRlLWxvLXplbiB0b3Utd2VuLgpBMiBBIF5HIEEyIEIyIGQgQSBCMiBjMiBCMiB6MiB8Cnc6RGF0IHNtYWFkIGhlbiB0cmVmZuKAmSwgZW4gZGF0IGh1biBhYW4tc2xhZyBtaXNz4oCZOwpCMiBCIEEgRzIgRTIgRyBBIEIgQTIgXkcgQTIgejIgfF0KdzpEcmlqZiBoZW4gdGUtcnVnLCBkaWUgU2ktb24gcmFtLXBlbiBicm91LXdlbi4K

Onberijmde versie Psalm 129:1-8 (HSV) Bijbelvertaling aanpassen

  1. Een pelgrimslied.
    Zij hebben mij dikwijls benauwd, vanaf mijn jeugd
    – zeg dat toch, Israël.
  2. Zij hebben mij dikwijls benauwd, vanaf mijn jeugd;
    toch hebben zij mij niet overwonnen.
  3. Ploegers hebben mijn rug geploegd,
    zij hebben hun voren lang gemaakt.
  4. De HEERE, Die rechtvaardig is,
    heeft de touwen van de goddelozen afgehakt.
  5. Laat beschaamd worden en terugwijken
    allen die Sion haten.
  6. Laat hen worden als gras op de daken,
    dat verdort voordat men het uittrekt,
  7. waarmee de maaier zijn hand niet vult,
    of de schovenbinder zijn arm;
  8. en de voorbijgangers zeggen niet:
    De zegen van de HEERE zij met u,
    wij zegenen u in de Naam van de HEERE.

Dichter:

Onberijmd: Onbekend, berijmd: Johannes Eusebius Voet

Samenvatting:

Eén van de 15 pelgrimsliederen: psalmen die werden gezongen tijdens de bedevaart naar Jeruzalem ter gelegenheid van de grote, jaarlijkse feesten, waarbij de pelgrims optrokken naar de heilige stad, die op een berg ligt. Deze psalm spreekt over het vertrouwen van een pelgrim dat God redding en bescherming geeft en het afwijzen van zondaars.

Deze website is nog in ontwikkeling

Momenteel is deze website in bèta-versie beschikbaar. U kunt al wel gebruik maken van deze website. In de komende maanden worden moeilijke en verouderde woorden in de klassieke liturgische formulieren voorzien van uitleg. Help mee en ondersteun deze werkzaamheden.

Psalmen: 150 van 150
Formulieren: 0 van 8
Instrumentorgel
Zangwijzeritmisch
Snelheid100M50
BijbelvertalingHSV
Tekst17