1

Ik roep tot U, o eeuwig Wezen!
Mijn rotssteen, nooit naar eis volprezen.
Wend niet, als doof, van mij Uw oren!
Zwijg niet; laat mij Uw antwoord horen.
Opdat ik niet gerekend word’,
Met die in ’t graf zijn neergestort.

2

Hoor naar mijn stem en kermend smeken,
Als ik mijn handen op zal steken,
Naar d’ aanspraakplaats, Uw heil’ge woning.
Trek mij niet weg, o Opperkoning,
Met hen, wier argelistigheid,
In schijn van vrede, kwaad bereidt.

3

Doe ’t kwade, bij hen ondernomen,
Op hen, naar hun verdiensten, komen.
Geef hun, opdat z’ Uw hoogheid merken,
Naar hun verkeerd’ en boze werken.
Dat Uw gestrenge geselroe
Hun, naar het recht, vergelding doe.

4

Omdat zij nooit naar ’t werk des HEEREN,
Oplettend hart of ogen keren;
Maar onbedacht en stout versmaden,
Het oogwit Zijner grote daden,
Zal Hij hen doen te gronde gaan.
Ontbloot van hulp om op te staan.

5

Geloofd zij God, Wiens open oren,
Mijn smeekstem gunstig wilden horen.
Hij is mijn sterkt’ en schild in ’t strijden,
’k Vertrouwd’ op Hem, Hij hielp m’ uit lijden;
Dies springt mijn hart van juichensstof,
En zingt des Allerhoogsten lof.

6

God geeft Zijn gunstvolk moed en krachten;
Hij zal, in weerwil aller machten,
Zijn rijksgezalfde staag behoeden.
Red, HEER’, Uw Isrel uit al ’t woeden;
Geef zegen aan Uw erf, en weid
Uw volk; verhef z’ in eeuwigheid.

WDogMQpUOiBQc2FsbSAyODo2Ck06IEMKTDogMS80CkM6IGh5cG8tZG9yaXNjaApTOiDCqSAyMDI0IC0gbGl0dXJnaWUubnUKUTogMTQwCiUlTUlESSBwcm9ncmFtIDE2Cks6IERtCkcyIEEyIEYyIEQgRCBFIEcgXkYyIEcyIHoyIHwKdzpHb2QgZ2VlZnQgWmlqbiBndW5zdC12b2xrIG1vZWQgZW4ga3JhY2gtdGVuOw0KQjIgQiBjIGQgZCBjIEIgQTIgRzIgejIgfAp3OkhpaiB6YWwsIGluIHdlZXItd2lsIGFsLWxlciBtYWNoLXRlbiwNCkQyIEcyIEIyIEEgRyBGIEYgRTIgRDIgejIgfAp3Olppam4gcmlqa3MtZ2UtemFsZi1kZSBzdGFhZyBiZS1ob2UtZGVuLg0KRzIgQjIgQTIgRyBGIEcgQjIgQSBCMiB6MiB8Cnc6UmVkLCBIRUVS4oCZLCBVdyBJcy1yZWwgdWl0IGFsfuKAmXQgd29lLWRlbjsNCmQyIEIgYyBHIEIgQTIgRzIgRjIgejIgfAp3OkdlZWYgemUtZ2VuIGFhbiBVdyBlcmYsIGVuIHdlaWQNCkIyIEEgRyBeRiBHIEcgXkYgRzIgejIgfF0KdzpVdyB2b2xrOyB2ZXItaGVmIHrigJl+aW4gZWV1LXdpZy1oZWlkLgo=

Onberijmde versie Psalm 28:1-9 (HSV) Bijbelvertaling aanpassen

  1. Een psalm van David.
    Tot U roep ik, HEERE, mijn rots.
    Houd U niet doof voor mij!
    Want houdt U Zich stil voor mij,
    dan ben ik aan hen gelijk die in de kuil neerdalen.
  2. Hoor mijn luide smeekbeden,
    wanneer ik tot U roep,
    wanneer ik mijn handen ophef
    naar Uw binnenste heiligdom.
  3. Ruk mij niet weg met de goddelozen
    en met allen die onrecht bedrijven,
    die van vrede spreken met hun naaste,
    terwijl er kwaad is in hun hart.
  4. Geef hun loon naar wat zij doen
    en naar hun slechte daden,
    geef hun naar het werk van hun handen,
    vergeld hun naar wat zij verdienen.
  5. Want zij letten niet
    op de daden van de HEERE,
    en op het werk van Zijn handen;
    daarom zal Hij hen afbreken en niet opbouwen.
  6. Geloofd zij de HEERE,
    want Hij heeft mijn luide smeekbeden gehoord.
  7. De HEERE is mijn kracht en mijn schild;
    op Hem heeft mijn hart vertrouwd
    en ik ben geholpen.
    Daarom springt mijn hart op van vreugde
    en zal ik Hem met mijn lied loven.
  8. De HEERE is hun kracht,
    Hij is de kracht achter de overwinningen van Zijn gezalfde.
  9. Verlos Uw volk en zegen Uw eigendom,
    weid hen en draag hen tot in eeuwigheid.

Dichter:

Onberijmd: David, berijmd: Johannes Eusebius Voet

Samenvatting:

Klaagzang van David: een schreeuw om hulp onder de dreiging van kwaaddoeners. De vervolgde gelovige ondervindt dat als alles blijkt te wankelen, de HEERE zijn onwankelbare Rots is.

Deze website is nog in ontwikkeling

Momenteel is deze website in bèta-versie beschikbaar. U kunt al wel gebruik maken van deze website. In de komende maanden worden moeilijke en verouderde woorden in de klassieke liturgische formulieren voorzien van uitleg. Help mee en ondersteun deze werkzaamheden.

Psalmen: 150 van 150
Formulieren: 0 van 8
Instrumentorgel
Zangwijzeritmisch
Snelheid100M50
BijbelvertalingHSV
Tekst17