1

De trotse dwaas zegt in zijn boos gemoed:
“Daar is geen God.” Zij doven ’t licht der rede,
En maken zich door gruwelijke zeden
Afschuwelijk; daar is geen mens, die goed
Op aarde doet.

2

God, die het recht met kracht verdedigt, sloeg
Van ’s hemels troon Zijn ogen naar beneden,
Op Adams kroost, doorzocht hun hart en zeden.
Hij zag of zich geen mens verstandig droeg,
En naar Hem vroeg.

3

Hij zocht alom, maar ach; Hij vond er geen;
Want alle vlees is trouw’loos afgeweken;
Het land is vol van stinkende gebreken.
Geen sterveling wil ’t pad der deugd betreên,
Ja, zelfs niet één.

4

Heeft dan dit volk, dat groeit in euveldaân,
Geen kennis? Neen, thans durven die ontzinden
Met gulzigheid mijn volk als brood verslinden;
Zij roepen op hun godvergeten paân,
Zelfs God niet aan.

5

Op ’t onverwachts zijn zij in angst gebracht,
Want God heeft uw belegeraars doen vluchten,
Hun beend’ren zelfs verstrooid, die u deên zuchten,
Hebt gij beschaamd; want God verwerpt, veracht
Dit boos geslacht.

6

Och daalde ’t heil uit Sion spoedig neer
Voor Israël! Als God Zijn volk uit lijden
En banden redt, zal Jakob zich verblijden,
En Israël, al juichend, geven d’ eer
Aan zijnen HEER’.

WDogMQpUOiBQc2FsbSA1Mzo0Ck06IEMKTDogMS80CkM6IGRvcmlzY2gKUzogwqkgMjAyNCAtIGxpdHVyZ2llLm51ClE6IDE0MAolJU1JREkgcHJvZ3JhbSAxNgpkMiBkIGQgRzIgQTIgYyBkIEIgQiBBMiB6MiB8Cnc6SGVlZnQgZGFuIGRpdCB2b2xrLCBkYXQgZ3JvZWl0IGluIGV1LXZlbC1kYcOibiwNCmMyIGMgQiBBMiBHMiBGIEEgRyBGIEUyIEQyIHoyIHwKdzpHZWVuIGtlbi1uaXM/IE5lZW4sIHRoYW5zIGR1ci12ZW4gZGllIG9udC16aW4tZGVuDQpGMiBBIEEgRCBFIEYgRyBBIGMgQjIgQTIgejIgfAp3Ok1ldCBndWwtemlnLWhlaWQgbWlqbiB2b2xrIGFscyBicm9vZCB2ZXItc2xpbi1kZW47DQpBMiBBIEcgRjIgQTIgX0IgQSBHIEcgRjIgejIgfAp3OlppaiByb2UtcGVuIG9wIGh1biBnb2QtdmVyLWdlLXRlbiBwYcOibiwNCkcyIEYgRSBEMiB6MiB8XQp3OlplbGZzIEdvZCBuaWV0IGFhbi4K

Onberijmde versie Psalm 53:1-7 (HSV) Bijbelvertaling aanpassen

  1. Een onderwijzing van David, voor de koorleider, op Machalath.
  2. De dwaas zegt in zijn hart:
    Er is geen God.
    Zij handelen verderfelijk, zij bedrijven gruwelijk onrecht;
    er is niemand die goeddoet.
  3. God heeft uit de hemel neergezien
    op de mensenkinderen,
    om te zien of er iemand verstandig was,
    iemand die God zocht.
  4. Ieder van hen heeft zich afgekeerd, tezamen zijn zij verdorven,
    er is niemand die goeddoet,
    zelfs niet één.
  5. Hebben zij dan geen kennis die onrecht bedrijven,
    die mijn volk opeten alsof zij brood aten?
    Zij roepen God niet aan.
  6. Daar zijn zij door angst bevangen,
    maar er was niets angstwekkends;
    want God heeft de beenderen van uw belagers verstrooid.
    U hebt hen te schande gemaakt,
    omdat God hen heeft verworpen.
  7. Och, dat Israëls volkomen verlossing uit Sion kwam!
    Wanneer God de gevangenen van Zijn volk laat terugkeren,
    dan zal Jakob zich verheugen, Israël zal verblijd zijn.

Dichter:

Onberijmd: David, berijmd: Johannes Eusebius Voet

Samenvatting:

Klaagzang van David. De psalm benoemt de goddeloosheid en ontaarding van de vijanden van Gods volk. David verlangt naar Gods verlossing van Israël.

Deze website is nog in ontwikkeling

Momenteel is deze website in bèta-versie beschikbaar. U kunt al wel gebruik maken van deze website. In de komende maanden worden moeilijke en verouderde woorden in de klassieke liturgische formulieren voorzien van uitleg. Help mee en ondersteun deze werkzaamheden.

Psalmen: 150 van 150
Formulieren: 0 van 8
Instrumentorgel
Zangwijzeritmisch
Snelheid100M50
BijbelvertalingHSV
Tekst17