1

Hij, die op Gods bescherming wacht,
Wordt door den hoogsten Ko-ning,
Beveiligd in den duis’tren nacht,
Beschaduwd in Gods wo-ning.
Dies noem ik God, zo goed als groot
Voor hen, die op Hem bouwen,
Mijn burg, mijn Toevlucht in den nood,
Den God van mijn betrouwen.

2

Hij zal uit ’s vogelvangers net
U veilig doen ontko-men.
Hij is het, die uw leven redt;
Gij hebt geen pest te schro-men.
Hij zal, in lijfs- en zielsgevaar,
U met Zijn vleug’len dekken;
Zijn waarheid u ten beukelaar,
En ten rondas verstrekken.

3

De schrik des nachts doet u niet vliên,
Waarvoor de bozen be-ven.
Geen pijlen hoeft gij ’s daags t’ ontzien,
Die hevig om u zwe-ven.
De pest, met welk een snellen spoed,
Zij moog’ in ’t duis’tre waren,
Noch ’t streng verderf, dat ’s middags woedt,
Zal uwe ziel vervaren.

4

Gij zult aan d’ een en d’ and’re hand,
Tienduizenden zien val-len;
Terwijl gij, in gerusten stand,
Bewaakt blijft boven al-len.
Het dreigend leed vliegt u voorbij;
Alleenlijk zien uw ogen,
Hoe schrikklijk ’t loon der bozen zij,
Die d’ Almacht niet verhogen.

5

Ik steun op God, mijn Toeverlaat,
Dies heb ik niets te vre-zen:
Wie God vertrouwt, die deert geen kwaad;
Uw tent zal veilig we-zen.
Hij zal Zijn engelen gebiên,
Dat z’ u op weg bevrijden;
Gij zult hen, in gevaren, zien
Voor uw behoud’nis strijden.

6

Zij zullen u, Gods gunstgenoot,
Naar ’s Hoogsten welbeha-gen,
Opdat gij aan geen steen u stoot,
Op hunne handen dra-gen.
Gij zult op jonge leeuwen treên,
Op giftig’ adders stappen,
En door gevaar noch vrees bestreên,
Den leeuw en draak vertrappen.

7

Dewijl zijn ziel Mij teer bemint,
Dus laat God Zelf Zich ho-ren,
Heb Ik voor hem, als voor Mijn vrind,
Een heilrijk lot bescho-ren;
Omdat hij Mijnen Naam erkent,
Zal hem Mijn gunst verzellen;
Ik zal hem redden uit d’ ellend’
En op een hoogte stellen.

8

Hij zal in alle ramp en pijn,
Tot Mij om uitkomst zuch-ten;
En Ik gestadig bij hem zijn,
In al zijn ongenuch-ten.
’t Gevaar zal Ik hem doen ontvliên,
Zijn levensdagen rekken;
’k Zal hem Mijn eer en heil doen zien,
En nooit Mijn hulp onttrekken.

WDogMQpUOiBQc2FsbSA5MToyCk06IEMKTDogMS80CkM6IGRvcmlzY2gKUzogwqkgMjAyNCAtIGxpdHVyZ2llLm51ClE6IDE0MAolJU1JREkgcHJvZ3JhbSAxNgpEMiBBIEEgRyBFIEYyIEcyIEEyIHoyIHwKdzpIaWogemFsIHVpdCDigJlzfnZvLWdlbC12YW4tZ2VycyBuZXQKQTIgYyBjIEIgRyAoQTIgQjIpIEEyIHoyIHwKdzpVIHZlaS1saWcgZG9lbiBvbnQta28tX21lbi4KRDIgQSBBIEcgRSBGMiBHMiBBMiB6MiB8Cnc6SGlqIGlzIGhldCwgZGllIHV3IGxlLXZlbiByZWR0OwpBMiBjIGMgQiBHIChBMiBCMikgQTIgejIgfAp3OkdpaiBoZWJ0IGdlZW4gcGVzdCB0ZSBzY2hyby1fbWVuLgpBMiBHIEUgRiBGIEcyIEEyIEQyIHoyIHwKdzpIaWogemFsLCBpbiBsaWpmcy0gZW4gemllbHMtZ2UtdmFhciwKZDIgQSBjIEIgQSBHMiBGMiB6MiB8Cnc6VSBtZXQgWmlqbiB2bGV1Z+KAmS1sZW4gZGVrLWtlbjsKQTIgX0IgQSBHIEYgRSBEIEUyIHoyIHwKdzpaaWpuIHdhYXItaGVpZCB1IHRlbiBiZXUta2UtbGFhciwKQTIgRyBEIEYgRyBFMiBEMiB6MiB8XQp3OkVuIHRlbiByb24tZGFzIHZlci1zdHJlay1rZW4uCg==

Onberijmde versie Psalm 91:1-16 (HSV) Bijbelvertaling aanpassen

  1. Wie in de schuilplaats van de Allerhoogste is gezeten,
    zal overnachten in de schaduw van de Almachtige.
  2. Ik zeg tegen de HEERE: Mijn toevlucht en mijn burcht,
    mijn God, op Wie ik vertrouw!
  3. Want Híj zal u redden van de strik van de vogelvanger,
    van de zeer verderfelijke pest.
  4. Hij zal u beschutten met Zijn vlerken,
    onder Zijn vleugels zult u de toevlucht nemen,
    Zijn trouw is een schild en een pantser.
  5. U zult niet vrezen voor het beangstigende van de nacht,
    voor de pijl die overdag aan komt vliegen,
  6. voor de pest, die in het donker rondgaat,
    voor het verderf dat midden op de dag verwoest.
  7. Al zullen er duizend vallen aan uw zijde
    en tienduizend aan uw rechterhand –
    bij u zal het onheil niet komen.
  8. Slechts met uw ogen zult u het aanschouwen,
    u zult de vergelding aan de goddelozen zien.
  9. Want U, HEERE, bent mijn toevlucht.
    De Allerhoogste hebt u tot uw woning gemaakt.
  10. Geen onheil zal u overkomen,
    geen plaag zal uw tent naderen.
  11. Want Hij zal voor u Zijn engelen bevel geven
    dat zij u bewaren op al uw wegen.
  12. Zij zullen u op de handen dragen,
    zodat u uw voet aan geen steen stoot.
  13. Op de felle leeuw en de adder zult u trappen,
    u zult de jonge leeuw en de slang vertrappen.
  14. Omdat hij liefde voor Mij opgevat heeft, zegt God, zal Ik hem bevrijden;
    Ik zal hem in een veilige vesting zetten, want hij kent Mijn Naam.
  15. Hij zal Mij aanroepen en Ik zal hem verhoren,
    in de benauwdheid zal Ik bij hem zijn,
    Ik zal hem eruit helpen en hem verheerlijken.
  16. Ik zal hem met lengte van dagen verzadigen,
    Ik zal hem Mijn heil doen zien.

Dichter:

Onberijmd: Onbekend, berijmd: Genootschap Laus Deo, Salus Populo

Samenvatting:

Deze vertrouwenspsalm beschrijft het vertrouwen in God dat een gelovige kan hebben bij allerlei soorten gevaren en uitdagingen. Deze psalm is geschreven als een dialoog tussen een priester, een gelovige en God (14-16). 

Te zingen bij:

Deze website is nog in ontwikkeling

Momenteel is deze website in bèta-versie beschikbaar. U kunt al wel gebruik maken van deze website. In de komende maanden worden moeilijke en verouderde woorden in de klassieke liturgische formulieren voorzien van uitleg. Help mee en ondersteun deze werkzaamheden.

Psalmen: 150 van 150
Formulieren: 0 van 8
Instrumentorgel
Zangwijzeritmisch
Snelheid100M50
BijbelvertalingHSV
Tekst17